De verhouding tussen de uitgangs-impedantie van een versterker en de impedantie van een luidspreker bij een bepaalde frequentie.
Heeft een versterker een dempingsfactor van ‘1000’, dan betekent dit dat bij een nominale luidspreker-impedantie van 4Ω de inwendige weerstand van de versterker (gezien vanaf de luidspreker) 0,004Ω bedraagt.
Over het algemeen hebben ‘goede’ versterkers een eindtrap met een hoge dempingsfactor.
Luidsprekers hebben de neiging om na een uitslag (beweging) na te trillen en na stilstand moeilijk op gang te komen. Een hoge demping van de versterker voorkomt deze uit- en inslingerverschijnselen.
Het gebruik van luidsprekerkabels van mindere kwaliteit (met een hogere weerstand) verslechtert de dempingsfactor ook, omdat de weerstand naar de versterker toe groter is geworden. Een slechte dempingsfactor is meestal te herkennen aan het gebrek van een ‘strak’ laag, dit wordt dan rommelig en ‘wollig’.
Als minimale dempingsfactor – van zowel versterker en bekabeling opgeteld – wordt meestal de waarde 50 aangehouden.
Buizenversterkers hebben bijna altijd een lage dempingsfactor. ‘Moderne’ versterkers hebben vrijwel allemaal een hoge dempingsfactor.