In een klasse B versterker worden twee transistoren of buizen gebruikt, iedere voor de helft van de spanning. Na de afzonderlijke versterking van beide gedeelten wordt het signaal weer samengevoegd.
Het grootste voordeel hiervan vergeleken met klassa A is, dat het stroomverbruik veel lager is. Theoretisch zou dit geen verschil hoeven uit te maken met klasse A, maar door imperfecties kan deze techniek dramatisch zijn voor het geluid. Als de twee transistoren of buizen niet exact gelijk functioneren, zullen er lichte verschillen zijn in beide versterkte signaalhelften waardoor ze niet meer goed bijeen zullen passen. Bovendien werken transistoren rond de ‘nullijn’ minder nauwkeurig. Dit levert een vervorming op, die overname- of nullijnvervorming wordt genoemd.